“Unheimisch, onweerstaanbaar komisch en opwindend”

Rob Schouten
Inleiding bij Wijs bloed van Flannery O’Connor

Wie in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw opgroeide kon menen dat het aloude christelijk geloof dat in onze gewesten eeuwenlang dagelijks leven, maatschappij en cultuur bepaalde, een uitgedoofd bestaan leidde. De preek werd een beatmis, de kerken liepen leeg, het katholicisme vervreemdde zich van zijn volgelingen. Natuurlijk bleef er een gideonsbende gelovigen over en de Biblebelt smolt nooit helemaal, maar grosso modo leek het afgelopen te zijn met een invloedrijk of zelfs maar spraakmakend christelijk geloof. Men viel en bloc af of bekeerde zich tot new-age-achtige activiteiten.

Zelfs voor grappenmakers en cabaretiers viel er op den duur geen eer meer aan te behalen. Life of Brian van Monty Python’s Flying Circus uit 1979, ongetwijfeld blasfemisch in de ogen van gelovige diehards, moet zo’n beetje het einde hebben betekend. Voortaan speelde het christelijk geloof voornamelijk nog een rol in kostuumdrama’s en historische documentaires. Wie eind vorige eeuw voorspeld had dat religie weer prominent op het menu van de hedendaagse westerse mens zou komen, zou voor gek versleten zijn. Toch gebeurde het. Misschien niet als herwonnen ‘vaste burcht’, dan toch als cultureel-maatschappelijk verschijnsel van belang, niet altijd positief overigens.

Misbruik door kerkelijke ambtsdragers, islamitisch fundamentalisme dat het Westen bereikte, en bij ons een boek als Knielen op een bed violen van Jan Siebelink hebben onze aandacht weer gericht op dat oude organisme waarover Godfried Bomans ooit opmerkte dat het ‘groeit met de tijd. Blijft het stabiel, dan sterft het. Wil het voortleven, dan moet het kunnen veranderen’. En veranderen deed het, dat zal zelfs de ergste atheist niet ontkennen. In die hervonden wereld past ook de roman Wijs bloed van Flannery O’Connor, haar debuut uit 1949, gepubliceerd in 1952, een van de opmerkelijkste literaire producten die het naoorlogse Amerika heeft opgeleverd. Een boek over fundamentalisme en sektarisme, over religieuze obsessies en bedrog, over kuisheid en seksualiteit, over exaltatie en zelfverminking, kortom met een verhaal dat je niet snel vergeet. Geschreven met de raakheid van Amerikaanse schrijvers en de diepte van Dostojevski. Dat moet ook de filmmaker John Huston hebben ervaren, die er in 1979 een film van maakte. Dat die in Nederland geen kijkers trok had te maken met het algemene gebrek aan belangstelling voor religie in die tijd; religieus fundamentalisme was een nog vrijwel onbekend begrip. Dat is nu wel anders.

Flannery O’Connor werd in 1925 geboren in Savannah, Georgia, midden in de Biblebelt, die ze als een van de zeldzame katholieken daar met verbaasde ogen bekeek. Het beeld dat ze in Wijs bloed ervan oproept, met de roeping van de bezeten prediker Hazel Motes, lijkt in onze door het calvinisme bepaalde ogen misschien surrealistisch en grotesk, maar het is ongetwijfeld hoe ze het zelf zag. In elk geval zette ze het thema van de geroepene voort in haar tweede en laatste roman The Violent Bear It Away uit 1960. In 1964 overleed ze aan de erfelijke ziekte lupus, veel te vroeg; met haar verhalen en romans had ze tot een van de grootste Amerikaanse schrijvers kunnen uitgroeien.

Ik leerde Wijs bloed kennen via de film van John Huston, die bij mijn weten een keer op de Nederlandse tv is uitgezonden, door de VPRO. Pas later las ik het boek, zoals dat tegenwoordig soms gaat. Als kind van zevendedagsadventisten was ik direct gegrepen door de voorstelling van zaken die O’ Connor (en in haar kielzog Huston) van het geloof gaf; bizar maar ook waarheidsgetrouw. Het deed me denken aan gemeenteleden bij ons die tijdens bidstonden andere gemeenteleden vervloekten of aan vallende ziekte leden tijdens het colporteren met zendingsblaadjes.

Hazel Motes (in de film gespeeld door Brad Douriff), nihilistisch teruggekeerd uit de oorlog, is de stichter van een eenmanssekte: ‘De Kerk Zonder Christus’. Maar in zijn achterhoofd ligt de verworpen Christus natuurlijk voortdurend op de loer. Het fanatisme waarmee hij Christus bestrijdt is het fanatisme van de zeloot. De bevolking van Wijs bloed, naast de onchristelijke oergelovige Hazel nog een nep-blinde predikant en z’n geile dochter, een vriendelijke maar geldbeluste landlady en zo nog wat merkwaardig, freakachtig spul, doet onverbiddelijk denken aan een rariteitenkabinet. Ook de wederwaardigheden van Hazel, steeds dieper wegzinkend in zijn obsessieve (on)geloof dat hij tenslotte bekroont door zijn ogen met ongebluste kalk uit te branden, raken aan middeleeuwse toestanden.

Maar wie het tragikomische verhaal van O’ Connor te gek voor woorden vindt moet zich maar eens verdiepen in het ‘Christian fundamentalism’ in het Diepe Zuiden van Amerika, een richting die in de negentiende eeuw ontstond als reactie op Darwins evolutietheorie en de meer wetenschappelijke benadering van theologische issues die daarop volgde. De typisch anti-intellectuele houding van de fundamentalistische sektariers en separatisten bracht gedachten en praktijken voort die je niet voor mogelijk houdt: nog niet zo lang geleden overleed de Amerikaanse voorganger Jamie Coots uit Kentucky aan een slangenbeet tijdens een religieuze act waarmee hij in het voetspoor van Jezus wonderen wilde verrichten. Het is deze geest van realistische waanzin die overal door Wijs bloed waart. Een geest die tegenwoordig gedachten aan de praktijken van IS en de taliban oproept maar dan van dichterbij, de westerse branche. Unheimisch, dat zeker, maar ook onweerstaanbaar komisch en opwindend.